Dit is de tweede cassatieprocedure tussen BP en verweersters. In de eerste cassatieprocedure bevestigde de Hoge Raad het oordeel van het hof dat de groepsvrijstelling (EG-verordening nr. 2790/1999) niet van toepassing is. Na verwijzing heeft het hof de 20 jaar durende exclusieve afnameverplichtingen van BP in de exploitatieovereenkomsten op de voet van art. 6 lid 1 Mw nietig verklaard, de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure en – vooruitlopend daarop – BP veroordeeld tot betaling van een voorschot. BP stelt tevergeefs cassatie in. Nu stelt de HR dat bij de toetsing van de toelaatbaarheid van een met andere overeenkomsten samenhangend exclusief afnamebeding moet worden nagegaan in hoeverre die overeenkomst samen met andere overeenkomsten van invloed is op de toegankelijkheid van de betrokken markt en in hoeverre de door de betrokken leverancier gesloten overeenkomsten bijdragen aan het cumulatieve effect dat van die overeenkomsten uitgaat.
De Hoge Raad voegt hieraan nog het volgende toe:
“Uit het Neste-arrest volgt dat, vanwege het specifieke karakter van een afnameovereenkomst voor motorbrandstoffen, de duur van de afnameplicht van doorslaggevende betekenis is voor de markt afschermende werking. Het oordeel van het hof dat, gelet op de duur van het onderhavige afnamebeding van 20 jaar zonder mogelijkheid van tussentijdse beëindiging en gelet op het marktaandeel van BP, sprake is van markt afschermende werking, geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is voorts van feitelijke aard en is niet onbegrijpelijk, mede gelet op het feit dat de contractduur van exclusieve afnamebedingen in beginsel tot vijf jaar moet zijn beperkt om van een vrijstelling krachtens art. 5 onder a Groepsvrijstellingsverordening te kunnen profiteren.”
Meer weten? Neem contact op met ath@tenhoveadvocatuur.com