De Hoge Raad oordeelde op 12 juli 2024 dat de inhoud van een mediationclausule in een overeenkomst moet worden vastgesteld door uitleg van die clausule. Daarbij komt het aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de mediationclausule mochten toekennen en op dat wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Een mediationclausule kan een niet-verplichtend karakter hebben. Ook is mogelijk dat een mediationclausule partijen verplicht tot mediation voordat zij bij de rechter (of in arbitrage) een procedure beginnen. Het karakter van mediation staat aan een zodanige uitleg niet in de weg.

De vraag wanneer een partij die dat wenst haar medewerking aan het mediationtraject mag beëindigen, is ook een kwestie van uitleg van de mediationclausule. Toepassing van een mediationclausule mag in ieder geval niet tot gevolg hebben dat het recht van partijen op toegang tot de rechter, dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM, op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.

Als een mediationclausule zo moet worden uitgelegd dat partijen verplicht zijn tot mediation voordat zij een procedure aanhangig maken en een partij een procedure aanhangig maakt zonder voorafgaande mediation, kan de rechter (of arbiter) op verzoek van de andere partij de behandeling van de zaak aanhouden om partijen de gelegenheid te geven hun mediationverplichtingen alsnog na te komen. Tot zo’n aanhouding is de rechter of arbiter echter niet verplicht. De rechter kan beslissen dat de behandeling van de zaak niet wordt aangehouden, bijvoorbeeld omdat de zaak daarvoor te spoedeisend is of omdat mediation zinloos is.

Het hof heeft de mediationclausule die in deze zaak was overeengekomen zo uitgelegd dat daarin geen bindende verplichting tot mediation besloten lag. De Hoge Raad oordeelt dat die uitleg juridisch niet onjuist is en niet onbegrijpelijk is en berust op feitelijke waarderingen die aan het hof zijn voorbehouden.

 

Bel
Route