Een uitvinding komt slechts voor octrooibescherming in aanmerking als zij inventief is. In een eerder arrest uit 2008 in de Rockwool zaak overwoog de HR nog dat het er voor de vaststelling van die inventiviteit om ging of de gemiddelde vakman het door de uitvinding opgeloste probleem zou hebben onderkend en voor de oplossing daarvan die uitvinding als voor de hand liggende oplossing uit de toenmalige stand van techniek zou hebben afgeleid. In het arrest van 3 oktober 2014 verduidelijkt de HR dit inventiviteitscriterium. Niet de onderkenning door die gemiddelde vakman van het probleem als zodanig is bepalend, maar of de uitvinding voor zo’n vakman op een voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek. Dat betekent dat ook sprake kan zijn van inventiviteit als pas door de uitvinding kenbaar wordt dat (voordien) een probleem bestond waarvoor de uitvinding een oplossing biedt. De rechter mag de geoctrooieerde werkwijze niet met kennis achteraf (‘hindsight’) beoordelen. In dat kader kan mede van belang zijn of het door de geoctrooieerde werkwijze opgeloste probleem door de gemiddelde vakman zou zijn onderkend.
Meert weten? Neem contact op met Annelies ten Hove, ath@tenhoveadvocatuur.com