De Staat verzocht om verweerder in staat van faillissement te verklaren. De Staat heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat verweerder verkeerde in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, nu zij zowel een vordering van de Staat uit hoofde van een bestuurlijke boete wegens het overtreden van de Wet arbeid vreemdelingen, als een vordering van de belastingdienst onbetaald laat. Er zou dus een pluraliteit van schuldeisers zijn.
De HR stak daar een stokje voor en oordeelde op 26-10-2018 dat vorderingen van organen en onderdelen van de Staat die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, zoals de ontvanger en de belastingdienst, voor de toepassing van de Faillissementswet hebben te gelden als vorderingen van een en dezelfde schuldeiser. Dit maakt dat aan het pluraliteitsvereiste, dat geldt voor het uitspreken van het faillissement van een schuldenaar, niet voldaan is als slechts verschillende van deze organen een vordering op die schuldenaar hebben. Er is geen grond om hierop een uitzondering te maken voor organen of onderdelen van de Staat die organisatorisch, budgettair of begrotingstechnisch in vergaande mate zelfstandig zijn. Uit het voorgaande volgt dat evenmin grond bestaat om te aanvaarden dat vorderingen van de ontvanger of de belastingdienst als steunvordering kunnen dienen bij een faillissementsaanvraag van de Staat die betrekking heeft op het onvoldaan blijven van een vordering van een van zijn andere organen of onderdelen, hetgeen zou meebrengen dat de Staat steeds aan de hiervoor genoemde eis voldoet door bij een dergelijke aanvraag te verwijzen naar een vordering van de ontvanger op de schuldenaar.
Beide vorderingen komen immers in vermogensrechtelijke zin aan de Staat toe.
Meer weten: neem contact op met Annelies ten Hove, ath@tenhoveadvocatuur.com